Broek - 'aan de (iemands) broek hangen': in iemands wiel zitten, niet lossen. Vgl. Fr. coller; Eng. to sit in.
We kregen in de kopgroep een bord te zien: Anquetil op één minuut. Beneden zag je hem steeds lager bij de jongens aan de broek hangen. - Gijs Zandbergen, Alleen op kop (1980)
'Voor een broek en een trui (shirt) fietsen': tegen een zeer laag contract. Men wordt in principe alleen gesoigneerd, niet bezoldigd. Vgl. Fr. courir à la musette.
Op eigen risico mag hij in Nederland en België voor een broek en een shirt criteriums rijden. - Trouw 9.6.1988