bek - zelfstandig naamwoord
1. mond van een dier
♢ ik mocht onze hond niet in de bek kijken
1. breek me de bek niet open!
[daar zou ik heel wat slechte dingen over kunnen vertellen]
2. hij heeft een bek zo groot als een wagenschuur (TB)
[is heel erg brutaal]
3. je moet een gegeven paard niet in de bek kijken
[niet kritisch zijn over wat je krijgt]
4. (plat) op je bek gaan
[vallen]
5. (plat) een grote bek hebben
[brutaal zijn]
6. dat is spekje voor zijn bekje
[net iets voor hem]
Zelfstandig naamwoord: bek
de bek
de bekken
het bekje
Synoniemen
muil
Gepubliceerd op 14-11-2017
bek
betekenis & definitie
Alsjeblieft!
Dit artikel kreeg je van Ensie cadeau. Wil je ook bijdragen aan toegankelijke kennis? Klik hier en word vriend van Ensie.