De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Gepubliceerd op 02-12-2020

Japanse keramiek

betekenis & definitie

Ook in Japan heeft deze industrie de vrijwel universele weg van aardewerk naar steengoed tot porselein doorgemaakt. De eerste twee groepen hebben het beeld beheerst tot eind 16de eeuw. de laatstgenoemde van die tijd af tot in het heden.

Onder de overblijfsels van het steentijdperk in Japan worden twee soorten aardewerk aangetroffen : het Jomon met matten-afdrukken en het daaropvolgende Yayoi. Jomon is het oudst en moet gedurende vele eeuwen gediend hebben ; het bestaat uit een zachte scherf en werd bij lage temperatuur gebakken. Er is een ruime variatie in het decor, dal primitief en wel eens grotesk aandoet; toch duidt het op een lange ontwikkelingsperiode. Het Yayoi is hiermee in groot contrast. Het is eenvoudig doch fraai, gedraaid op het wiel en heeft geen of weinig decoratie. De vorm is van grote schoonheid en evenwicht.

Beide soorten werden gebakken in een oven, die uitgehold was in de vlakke grond. Het daarop volgende Sue(of Iwaibe-) aardewerk, uit de periode 200-500, was van geheel andere kwaliteit: een harde scherf op hoge temperatuur gebakken in een oven, die in een steile wand was uitgehold. Het model hiervan is uit Zuid-Korea afkomstig, vorm en techniek zijn beide geïmporteerd. Toch is in de Japanse vondsten al te zien dat op het buitenlandse model direct inheemse invloed is uitgeoefend: vooral is de aansluiting met de Yayoi duidelijk te zien. In de 8ste en 9de eeuw (Nara-periode)bereikte dit aardewerk zijn hoogtepunt en was toen vrijwel over het gehele land verbreid. Van de 13de eeuw dateren ook de eerste glazuren. Doordat zij bijna volkomen identiek zijn met de drie kleuren van de T’ang-keramiek in China. werd aldus geglazuurd aardewerk aanvankelijk beschouwd als import, doch modern onderzoek heeft uitgewezen dat zij in Japan werden vervaardigd, zij het naar T’ang-voorbeelden. Het verschil ligt in de scherf en in de aanhechting van het glazuur.

Steengoed met een loodglazuur heeft men in zeer geringe mate aangetroffen. Het stamt uit de 9de tot de 12de eeuw en werd speciaal gemaakt voor het hof en de tempels in gouvernementsovens in de buurt van Nara en Kyoto. Bekende celadons kwamen uit Owari en na de 12de eeuw uit Seto. De modellen waren Chinees met inheemse modificaties. Door een typische bakmethode werd het loodglazuur niet celadonkleurig doch geel en later amber (zie Japans celadon). Ook de decoratie nam een grote vlucht en werd beïnvloed door die van de Sungen Yüan-dynastieën in China.

Ook temmoku's werden toen geproduceerd. In het begin van de 17de eeuw werd een nieuwe impuls aan de industrie gegeven door uit Korea meegebrachte gegevens, technieken en zelfs pottenbakkers. De stijl van de Yi-dynastie in Korea, de bouw van Koreaanse ovens, het zoeken naar en het vinden van geschikte grondstoffen in de westelijke provincies deden de porseleinindustrie daar opbloeien lot een ongekende hoogte. Het porselein kan worden onderscheiden in drie groepen: Koreaanse stijl. Chinese stijl en inheemse stijl. Met de westerse invloed in Japan in de 19de eeuw ging vrijwel de gehele industrie over tot het produceren van exportgoed, voor zover men geen imitaties maakte van oude en beroemde stukken, om die aan toeristen en onervaren verzamelaars voor echt te slijten.

Slechts hier en daar bleven nog enkele artiesten hun bonafide werken produceren, zij het dan voor een steeds kleiner wordend publiek. Na de Tweede Wereldoorlog is hierin gelukkig weer enige verbetering te bespeuren.