( Fr. gres. Du.
Steinzeug, Eng. stoneware), keramisch produkt zonder toevoeging of bijmenging van andere materialen, samengesteld uit kleisoorten die bij een baktemperatuur van 1150-1350o C een zekere graad van verglazing bereiken. Steengoed vormt de overgang tussen aardewerk en porselein : het bezit de harde en dichte scherf van porselein, maar is niet doorschijnend en slechts zelden wit. Het is dichtgesinterd, praktisch niet poreus en goed bestand tegen chemische en mechanische invloeden. De aard van het bakproces oxiderend of reducerend is van grote invloed op het uiterlijk. Een reducerende atmosfeer veroorzaakt een blauwgrijze of parelgrijze kleur, een oxiderende de meer gele of bruine kleuren van de scherf en de warmgele en bruine tinten van het glazuur. Het oudste steengoed is waarschijnlijk de Chinese keramiek, voorloopster van het porselein, vervaardigd gedurende de Shang-dynastie in de periode ca. 1550 1025 v.C.
Het celadon behoort hiertoe. In Europa werd pas in de 11de eeuw steengoed vervaardigd. o.a. in het Rijnland, m.n. in de omgeving van Siegburg, waar klei voorkomt die reeds bij niet te hoge temperaturen geheel dichtsintert zonder gevaar voor vervorming of in elkaar zakken. Dit steengoed (Steinzeug) werd ook in Nederland geïmporteerd, aanvankelijk vooral kannen en kruiken. Behalve in Zuid-Limburg werd het in Nederland niet vervaardigd. Langzamerhand werd het steengoed fijner van uitvoering en kwam het gebruik van glazuren in zwang, evenals het aanbrengen van enkele kleurtoetsen. Ook verschenen reliëfversieringen die met drukvormen op de nog vochtige voorwerpen werden aangebracht, of afzonderlijk in vormen werden gemaakt en met kleipap op het voorwerp werden bevestigd (o.a. bij de baardmankruiken en Schnellen).
Ook in andere landen werd steengoed vervaardigd, m.n. in Frankrijk en Engeland. Vooral in de 17de en 18de eeuw werd in Engeland steengoed gemaakt. Beroemde Engelse steengoedsoorten zijn: elers ware, crouchware, basalt-ware, caneware en jasper-warc. Van de bij steengoed gebruikte glazuren is het leemglazuur het oudste type: het bestaat uit een kalk- en ijzerhoudende klei, soms met toevoeging van loodverbindingen. Een specifiek steengoedglazuur is het zoutglazuur, dal wordt verkregen door tijdens het bakken zout in de oven te werpen, waardoor sodadampen ontstaan die zich verbinden met het kiezelzuur in de kleimassa. Een dunne laag hard, doorzichtig glazuur, onverbrekelijk met de scherf verbonden, is dan het resultaat. Als glazuur wordt soms ook veldspaat toegepast.