De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Gepubliceerd op 02-12-2020

China, Kunst in

betekenis & definitie

Chronologische indeling. Hieromtrent bestaat in de wetenschap geen eenstemmigheid, met name over het begin van de ontwikkeling, waar de geschiedenis nog geheel in de vorm van een mythe is gehuld.

De oude Chinese overlevering plaatst aan het begin de regering van de vijf soevereinen, waaraan die van de drie Augusti zou voorafgaan onder wie alle grote uitvindingen van de mensheid zouden hebben plaatsgevonden. Op deze mythische figuren volgden drie koninklijke dynastieën. waarvan de eerste, die van Hsia, legendarisch is, en de beide andere, resp. de Shang-Yin-dynastie en de Chou-dynastie, historisch zijn. Desondanks blijft de tijdrekening in deze periode onzeker. De traditionele chronologie plaatst het begin van de Hsia-dynastie in 2205 v. C; die van Shang in 1765 v. C. en die van de Chou in 1122 v.

C. Een tweede, korter systeem laat de Hsia-dynastie in 1944 v. C. aanvangen, die van de Shang in 1523 v. C. en die van de Chou in 1027 v. C. Beide chronologische systemen stemmen met elkaar overeen te beginnen met het jaar 841 v. C.I. Neolitische periode. Tijdperk van de beschilderde keramiek. Tijdvak van de zwarte

keramiek.

II. Dynastie van de Hsia (legendarisch: 2205 of 1994 v. C).

III. Shang- of Yin-dynastie. 1523-1028 v. C. (vroegere chronologie: 1765-1766—1122 v. C.). Hoofdstad van An-Yang (1300-1027: vroegere chronologie 1500-1122 v. C.). in An-Yang zijn bronzen gevonden, voorts marmersculpturen en voorwerpen van jade, parelmoer en gesneden en ingelegd ivoor.

Uit deze periode dagtekenen voorts fijne witte keramiek en voor het eerst aardewerk met glazuur bedekt. Vervolgens komen in deze periode wapens (messen) uit jade en stukken been met voorspellende opschriften voor.

IV. Chou-dynastie, 1027 256 v. C. (oude chronologie: 1122-256 v. C.). Het rijk Chou, ten westen van het koninkrijk Shang gelegen, heeft dit rijk in 1027 veroverd en aldus werd de nieuwe. westelijke Chou-dynastie gesticht, met Ch'ang-an als hoofdstad. De westelijke Chou vertoont een kunst, die de traditie van de Shang-dynastie op minder verfijnde wijze voortzet.

De koninklijke macht werd tegen het einde van de westelijke Chou-periode (1027 722 v.C.) een fictie, en het gebied werd in een aantal vrijwel onafhankelijke feodale staten opgelost. Voor de tweede helft van de Chou-dynastie, of oostelijke Chou (722-221 v. C.). is de volgende chronologische onderverdeling gebruikelijk: het tijdperk van de Lente-Herfstannalen van 722 tot 480 v.C., een periode door de historici aldus genaamd naar de annalen van de staat Lu, die deze periode omvatten, en het tijdvak van de strijdende staten, dat de jaren 480-221 v.C. omvat. De oostelijke Chou concentreerde zich op de hoofdstad Lo-jang, de bronskunst gaf een opleving te zien met nieuwe versieringselementen, terwijl hier tevens de bronzen spiegels en agrafen verschenen benevens sierstukken uit jade en sacrale emblemen en voorwerpen in lak. Deze kunst is bekend uit opgravingen te Ch’ang-sha en Hwi-hsien, in welke laatstgenoemde plaats menselijke figuurtjes in zwarte terracotta zijn gevonden. de oudste voorbeelden van figurale grafkeramiek. De gebruikelijke onderverdeling van de Chou-periode is:

1. vroeg-Chou, 1027 ca. 900 v.C.;
2. midden-Chou. ca. 900-ca. 650 v.C.:
3. laat-Chou. ca. 650-256 v.C.
V. Chin-dynastie, 221-206 v.C. Stichting van het Chinese keizerrijk. Vergroting en eenmaking van het rijk. Bouw van de Chinese Muur.

VI. Han-dynastie. 206 v.C.221 n.C. Westelijke Han met de hoofdstad Ch’ang-nan. 206 v.C. -9 n.C. Oostelijke Han 23-221. De veroveringen van de Han brachten China in aanraking met India en het Nabije Oosten (reis van Chang-Ch’ien in 128 v.C. naar Bactrië). In 108-107 v.C. werd Korea onderworpen.

De politieke expansie ging gepaard met een hoge bloei van de kunst, die bovengenoemde invloeden van buiten vertoont. Monument van Ho Chü-ping (Shensi), het graf van de aldus geheten generaal van keizer Han Wu-li, gestorven in 117 v.C.: grafpijler van Szechwan (2de eeuw' n.C.): grafkapel van Hsiao-t’ang Shan (Shantung. oostelijke Han) met gegraveerde stenen wanden evenals de grafkapel van Wu Liang Tz’u; beschilderd graf van Liao-yang (2de eeuw n.C.). Voorts uitmuntende figurale grafkeramiek en geglazuurd, hard gebakken aardewerk (zgn. protoporselcin), sierstukken uil jade. textilia en voorwerpen uit lak.

VII Tijdvak van de drie koninkrijken, 221-316, Wei. 220-280: Shu, 221-263 en Wu. 220-265; westelijk Chin, 265-316. In deze periode is invloed vanuit India en Toerkestan te bespeuren. Het boeddhisme won veld. Dierenstijl onder invloed van de Scythen.

VIII. De noordelijke en zuidelijke dynastieën, 316 581. Ingewikkelde politieke toestand. Aan de ene kant volgden elkaar op: oostelijk Chin. 317-420: Lui Sung. 420-479: zuidelijk Ch’i, 479-502: Liang. 502-557; en Ch’ên, 557-589. Belangrijker is aan de andere kant de Wei-dynastie. 386-535. met als aftakkingen; de westelijke Wei, 535 -557 (gevolgd door noordelijke Chou, 557-581) en de oostelijke Wei, 534 550 (gevolgd door noordelijke C'h'i, 550-577). Tijdens de Wei-dynastie, 386 557. ontstonden de bekende rotstempels van Yün-Kang (Sjansi; tweede helft 5de eeuw, met belangrijke boeddhistische sculptuur); uit deze periode dagtekent de oudste bewaard gebleven beschilderde rol, instructies voor hofdames, door Ku K'aishih (British Museum; 4de eeuw).

IX. Sui-dynastie, 581 618. Herstel van de eenheid van China. De prachtige bronzen schrijn van 593 te Boston kondigt de T’ang-kunst aan. Het werk is een votief beeld van acht vrome moeders en stelt de Amithabha Boeddha voor, te midden van discipelen.

X.Tang-dynastie, 618 906. Schepping van een onmetelijk Chinees rijk. De schitterendste periode van de Chinese geschiedenis. Diep godsdienstige ontwikkeling. Van de tempels bleef de Fo-Kuang-ssu te Jing-hsien (Sjansi). in de vorm van een pagode in 1058 voltooid, bewaard. De in hout opgetrokken pagoden zijn verdwenen. De stenen Hsiao-yen-t'a (Hsi-anfu) en Ta-yen-t'a zijn nog over, evenals de rotstempcls Lung-mên. T’ien-lung-shan (Sjansi). Mai-chi-shan. Tun-huang (Kansoc) e.a. Grafreliëfs van Tai-tsung, grafbeelden van Kao'tsung en boeddhistische beelden in steen, brons, hout en droge lak uitgevoerd. Wandschilderingen in grotten te Tun-huang (Kansoe; 8ste eeuw). De schilderkunst behandelde het landschap, portretten en religieuze voorstellingen (Tun-huang). Ook de keramiek maakte een belangrijke ontwikkeling door (terracotta’s); opkomst van fijn porselein.

XI. Vijf dynastieën. 907-960. Volgden elkaar in snel tempo: latere Liang. 907-922; latere Tang. 923-936; latere C’hin. 936-946; latere Han. 946-950; en latere Chou, 951-960. Daarnaast stond de onafhankelijke rijken in het zuiden niet meegcteld de Liao-dynastie, 907-1125, die haar voortzetting vindt in de Chin. 1115-1234.

XII. Sung-dynastie, 960-1279. Hierbij zijn te onderscheiden: de noordelijke Sung, 960-1127 en de zuidelijke Sung. 1127-1279. Teruggang van het rijk, dat in isolering volhardt. Uit deze periode dagtekenen niettemin enige goede in hout of droge lak uitgevoerde beelden. In het algemeen vertoont de ontwikkeling van de sculptuur een dalende lijn.

De invloed van de boeddhistische Chan-sekte deed zich gelden in de penseelschilderkunst, die haar gouden eeuw beleefde. De keramiek op het toppunt van haar roem.

XIII. Yüan-dynastie. 1260 1368. Nauwe verbindingen met alle Aziatische landen. Economisch bloeitijdperk. Uitvoer van zijde en keramiek naar de zuidelijke landen, alsmede naar het westen. In de schilderkunst zette de Sungtraditie zich voort.

Schildering van paarden. Mongoolse ruiters, bloemen en vogels. Opleving van de religieuze schilderkunst en sculptuur in werken van geringere afmeting dan voorheen. Hoogtepunt van de ontwikkeling van het lakwerk en van het émail cloisonné.

XIV. Ming-dynastie. 1368-1644. De onderverdeling. naar de namen van de voornaamste keizers aldus aangegeven, is als volgt: Hsüan-te-periode. 1426-1436; Ch’eng-hua-periode. 1465-1488; Chia-ching-periode. 1522-1567: Wan-li-periode. 1573-1620. Gedurende dit tijdvak kwam een reactie op tegen invloeden van buiten: terugkeer naar de oude traditie. Bouw van de paleizen te Peking. Zeer gevarieerde schilderkunst.

In de 16de eeuw stichtte Padre Ricci een schilderschool op Europese grondslag. Massale keramiekindustrie. gedeeltelijk voor uitvoer naar het westen bestemd.

XV.Ch'ing-dynastie. 1644 1912. Het bekendste zijn de regeringen van keizer K’ang Hsi. 1662-1722. en Ch'ien Lung. 1736 1795. waarnaar vaak de keramiek wordt ingedeeld, die haar technisch hoogtepunt bereikte. Zeer veel export naar Europa. Verval van de sculptuur: kalligrafische (abstracte) schilderkunst. De minutieus uitgevoerde landschappen stonden op hoog peil. De toegepaste kunsten: lakwerk, tapijten. zijde, émail cloisonné enz. namen een belangrijke plaats in. ontkwamen op den duur echter niet aan decadentie (zie voorts onder de verschillende dynastieën afzonderlijk).

< >