(1) Gewas, dat verbouwd wordt in de tijdsruimte tussen de teelt van 2 andere gewassen, doch geen overwegende plaats inneemt in de vruchtopvolging. Het t. kan een geheel seizoen, of zelfs nog wel meer in beslag nemen; zo b.v. wanneer men slecht grasland door scheuren en herinzaai wil verbeteren, doch terwille van het verkrijgen van een goed en vruchtbaar zaaibed 1- of meer t. inlast, b.v. haver of aardappelen.
Het t. kan ook een deel van het seizoen vullen, b.v. de tijd tussen de oogst van een vroegrijp gewas (gerst, rogge, koolzaad, vroege aardappelen) en het daaropvolgende hoofdgewas, met de bedoeling in deze tussentijd de grond niet ongebruikt te laten. Zaait men dit volgende hoofdgewas nog in dezelfde herfst, dan is er in gunstige gevallen slechts plaats voor een stoppelgewas als t.; komt het echter pas het volgende voorjaar in de grond, dan kan men behalve een stoppelgewas ook een overwinterend t. verbouwden, b.v. snijrogge, rogge met zandwikken, koolzaad voor groenvoeder.(2) Gewas, dat gezamenlijk met (b.v. tussen de rijen) een ander gewas verbouwd wordt (z. Combinatieteelt en Tussencultuur).