Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Schillen

betekenis & definitie

I.(bosb.)

(1) Het afknagen of afscheuren van de bast van het hout door wild of vee (z. Schilschade).

(2) Het ontschorsen van de stam voor het winnen van de bast (meest looibast) (z. Bastwinning).

(3) Het ontschorsen van naaldhoutstammen ter voorkoming van de ontwikkeling van schadelijke schorskevers.

(4) Het ontschorsen van het hout ter verkrijging van bepaalde houtsortimenten o.a. hoephout, mijnhout, papierhout enz. Men onderscheidt hierbij 4 graden van ontschorsing:

a. gestreept; de schors is slechts in strepen verwijderd, soms 2-zijdig, meest 4-zijdig (klaverruiterstokken);
b. geschild; vrijwel alle schors is verwijderd, zoals bij mijnhout, men spreekt dan ook wel van mijnhout-geschild;
c. extra geschild: alle schors is volkomen verwijderd en vaak ook een deel van de cambiumlaag. Men spreekt ook wel van goed geschild, nageschild of witgeschild hout, waarmede dan bedoeld wordt het schillen, zoals dit voor te creosoteren hout gebruikelijk is; en d. geheel witgeschild, waarbij de cambiumlaag volledig verwijderd is en vaak ook een gedeelte van de laatste jaarring van het hout, zodat uitsluitend witblijvend hout zichtbaar is. Vaak gebeurt dit machinaal, zoals bij het hout, dat gecyaniseerd of gewolmaniseerd moet worden.
2. (veet.) In de veevoeding worden hieronder veelal aardappelschillen verstaan: zeer vaak treft men hiertussen ook ander keukenafval als groente- en fruitrestanten aan. In de buurt van de steden bestaan er veehouderijbedrijven, die bijna geheel op de s. als voer zijn aangewezen; soms heeft men een eigen ophaaldienst (kleine plaatsen), soms een centrale ophaaldienst (grote steden) die een groot aantal afnemers heeft. He verkoop geschiedt in het laatste geval tegen inschrijving. Deze schillenbedrijven lopen grotere risico's dan normale bedrijven: scherp, giftige producten.

< >