Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Stam

betekenis & definitie

1. (bosb.) Dat gedeelte van de boom, dat niel tol het wortelstelsel of de takken kan worden gerekend.

Soms loopt de stam door tot de uiterste top, zoals bij vele naaldhoutsoorten, in welk geval men ook spreekt van spil. Bij de loofhoutsoorten lost zich de stam meestal op lagere hoogte op in een aantal zijtakken.Op stam meten of verkopen van hout noemt men in de bosb. het meten of verkopen van staand hout, voordat het is geveld.

2. (fruitt.) Verschillende cultuurgewassen zouden, indien zij zich natuurlijk ontwikkelden, een s. vormen, d.w.z. een centrale as, die zich op latere leeftijd ontdoet van zijtakken i.v.m. verminderde lichttoetreding. De stamvorming is afhankelijk van de var. en van de onderstam, waarop deze werd geënt. Sterke groeiers vormen sneller en gemakkelijk een stam, dan zwakke groeiers. Alhoewel men bij de intensieve fruitt. de stamvorming niet juist acht, zijn er toch omstandigheden, waarbij deze moeilijk kan worden gemist. Men ziet dan ook in Ned. dat de stamboom nog op verschillende plaatsen wordt gehandhaafd en dat das bij de cultuur de stamvorming bewust wordt bevorderd. Indien men jonge planten topt en de vorming van zijtakken hierdoor stimuleert, kan men in plaats van een stamboom een cultuurstruik vormen, d.w.z. een boom met een kleine stam van b.v. 30 à 40 cm lang. Tegenwoordig neemt men bij de intensieve cultuur ook wel s. van ca 80 cm om mechanische grondbewerking mogelijk te maken. Men spreekt dan van kwartstammen. Verder heeft men halfstammen (1,50 m) en hoogstammen (1,80-3 m).
3. (plantenveredeling) Een stam is de nakomelingschap van één plant, na zei(bestuiving, na kruisbevruchting of na vegetatieve vermenigvuldiging. Bij de zelfbevruchters spreekt men i.h.a. van een lijn, bij de kruisbevruchters van een familie. Lijnen en families vormen op de kweekbedrijven het belangrijkste materiaal, waaruit een keuze gedaan wordt bij het kweken van nieuwe rassen (z. Lijnselectie en Familieselectie). Ook bij ongeslachtelijk vermeerderde planten spreekt men wel van s. in het bijzonder bij de aardappel. Bij de aardbei en vele andere gewassen spreekt men meer van afzonderlijke klonen. Door een plant van een kloon (b.v. het aardappelras Eigenheimer of van een aardbeiras) een aantal jaren na elkaar ongeslachtelijk te vermeerderen kan men een stam of kloon verkrijgen, die uitmunt in gezondheid of, indien het een mutant was, een die afwijkt van het oorspronkelijke type.
4. (veet.) Onder s. verstaat men een familie van dieren, afstammende van één dier, de stamvader of stammoeder.