fam. Caprifoliaceae, vlier.
Houtige gewassen met breed merg in de twijgen, samengestelde bladeren en in het najaar besvormige vruchten. Zeer bekend en overal aangeplant is de inlandse S.nigra L., een eigenaardig riekende, grote struik met brede schermen geelwitte bloemen, zwarte bessen en zacht, wit merg in de jonge twijgen. Hij stelt vrij hoge eisen aan de grond en heeft een groot uitstoelingsvermogen. Van de var. is algemeen bekend de z.g. peterselievlier, S. nigra laciniata L., met diep ingesneden blaadjes. Ook bonte vormen komen veelvuldig voor. S.racemosa L., de trosvlier uit Eur. en W.
Az., heeft bolvormige pluimen, botergele bloemen, rode bessen en geen wit maar bruin merg. Hij verdraagt meer schaduw en is daardoor in de bossen een betere bodemverpleger.De bloemen van S.nigra (Floret Sambuci. Ned. Ph. Ed. V) en de rijpe verse vruchten (Fructus Sambuci recentes, Ned. Ph.
Ed. V) vinden med. toepassing. De bloemen bevatten vluchtige olie, slijm- en looistof en het cyanogene glycoside sambunigrine; de vruchten organische zuren, looistof, suikers, vluchtige olie, rode kleurstof en pectine.