Dit gesl., dat ten onrechte gewoonlijk acacia (vgl. Acacia) wordt genoemd, met als voornaamste vertegenwoordiger R.pseudoacacia L., behoort tot fam. der Leguminosae, onderfam.
Papilionatae of vlinderbloemigen. Het is een voor de bosb. waardevolle houtsoort die hier in Xed. in 1638 vanuit O. Am. is geïmporteerd. De R. heeft lichtgroene, geveerde bladeren en bloeit in de voorzomer, begin Juni, met welriekende, lange trossen van witte bloemen. Hij vraagt een vrij voedselrijke grond, doch stelt geen hoge eisen aan de vochtrijkdom. Het is een typische pionierhoutsoort, die o.a. in Roemenië en Hongarije op grote schaal wordt gebruikt voor bebossing der poestas.
Hij heeft een groot uitstoelingsvermogen en kan ook zeer goed worden geëxploiteerd als hakhout, bij voorkeur met een omloop van circa 30 jaren (vooral voor paalhout). Het hout is bijzonder duurzaam. Door selectie, vooral op rechtheid van de stam, kan bij deze soort nog veel worden bereikt (shipmast locust en andere selecties in O. Amerika).Door zijn lage eisen aan het zomervocht is het ook een bruikbare soort voor beplanting van shelterbelts in droge gebieden. Iot het gesl. R. behoren ook nog enkele soorten, die als tuinvormen waarde hebben (R.viscosa VENT., R.hispida L.).
Als straatboom wordt vooral gebruikt R.pseudoacacia bessoniana NICH., die bijzonder rechte stammen vormt. Populair is de kogelacacia, R.pseudoacacia umbraculifera (de.) de., met een schermvormige, later onregelmatige en schilderachtige kroon en ongedoornde twijgen. R.hispida L. uit N.Am. is struikvormig met vele uitlopers en rode bloemen.