Voederkoolsoort met hoge, opgezwollen stronken, bezet met grote bladeren. M. kan op vruchtbare grond of bij een zware bemesting, vooral met stikstof, een zeer hoge (50.000 kg/ha en meer) opbrengst aan eiwit- en kalkrijk product leveren.
M. slaagt ook goed op zandgrond, mits hier de pH vrij hoog is. Zij wordt meestal vanaf een plantbed in een bewerkte en goed bemeste, vroege stoppel uitgeplant en slaat dan zelfs bij droog weer gemakkelijk aan. Om voldoende planten te hebben om straks een ha te beplanten, moet men ca 7 weken voor het planten 500 g zaad op 5 are zaaibed uitzaaien, de jonge plantje; tegen vreterij door aardvlooien beschermen, het plantbed goed zuiver houden en de plantjes zodanig uitdunnen dat zij voldoende ruimte krijgen om zich krachtig te ontwikkelen, zodat men korte, stevige planten krijgt. Men plant dan uit bij een rijenafstand van 50 cm X ca 30 cm in de rij. M. die behoorlijk vorstresistent is en zelfs temp. tot -IO C verdraagt, groeit lang door en kan daarom na de stoppelknollen vanaf het veld gevoerd worden. Grote hoeveelheden m. aan het vee gevoerd kunnen de smaak van de melk ongunstig beïnvloeden.
Een goed geslaagd, dichtstaand gewas inlaat zuiver land na. De groene (witte) mergkoolsoorten zijn het meest vorstresistent en leveren bovendien een hogere bladopbrengst dan de blauwe (rode) soorten.