Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 18-11-2021

Landbouw

betekenis & definitie

In econ. zin is l. de toepassing van arbeid op de natuur om met medewerking van kapitaal de natuur te dwingen meer voor de mens nuttige planten en dieren voort te brengen dan de natuur zou opleveren, indien zij aan zichzelf werd overgelaten.

In de oudste tijden was iedereen landbouwer. Echter zijn door arbeidsverdeling een groot aantal nieuwe beroepen ontstaan. Niettemin is de l. nog steeds het beroep, dat door de meerderheid der mensen op aarde wordt uitgeoefend. In sommige streken is de l. echter op verre na niet meer zo belangrijk als werkgelegenheid. In Ned. b.v. is van degenen, die een beroep uitoefenen, nauwelijks 20% in de l. werkzaam (in de industrie 40%, en in de handel 20%).

De l. moet voor de bevolking der aarde het voedsel leveren en bovendien de grondstoffen voor de kleding (wol, linnen, katoen, zijde, kunstzijde, leer enz.). Ook levert de l. de organische stoffen voor tal van industrieën.

Uiteraard wordt de l. in de verschillende delen der aarde onder zeer uiteenlopende omstandigheden uitgeoefend. Zodoende heeft zich een splitsing van de l. voltrokken in bosb., tuinb. en landb. in engere zin. De laatste omvat zowel de akker- en weidebouw als de veehouderij. De vraag, wat de oudste vorm van l. is, kan niet voor alle delen der aarde in gelijke zin worden beantwoord. In Az. en Uur. zal dit meestal de veehouderij geweest zijn. Deze kon worden beoefend, toen de volkeren nog geen vaste woonplaatsen hadden.

Nomaden kunnen immers kudden met zich meevoeren. Bij de ontdekking van Am., aan het einde der 15e eeuw, bleken de inheemse stammen aldaar echter geen landbouwhuisdieren te hebben. Wel bewerkten zij de grond, zodat de akkerbouw daar ouder is dan de veehouderij.

In sommige landen zijn bepaalde onderdelen van de l. zodanig ontwikkeld, dat deze onderdelen veel meer producten opleveren, dan er in het land zelf benodigd zijn. Deze artikelen moeten dan worden geëxporteerd. Zodoende is over de gehele aarde een omvangrijke handel in landbouwproducten ontstaan, waarvan de tarwehandel verreweg de belangrijkste is.

Aangezien vele producten in de vorm, waarin de l. die aflevert, niet direct voor voorziening in de menselijke behoeften geschikt zijn, moeten deze producten alsnog een verdere bewerking ondergaan. Voor zover dit in de landbouwbedrijven geschiedt, worden deze be- en verwerkingen ook tot de l. gerekend; b.v. boter- en kaasbereiding op de boerderij. De voortschrijdende industrialisatie heeft er evenwel toe geleid, dat vele van de bedoelde be- en verwerkingen in fabrieken geschieden. de industrieën, welke rechtstreeks van de l. afhankelijk zijn, doordat deze laatste de grondstoffen moet leveren, vormen tezamen ecu belangrijke sector van de industrie (zuivel-, suiker-, aardappelmeel-, strocarton-, vlas-, cellulose-, kunstzijde-, tabak-, vleeswaren-, leer-, textiel-, oliefabrieken, houtverwerkende industrieën, groente- en fruitverwerkende industrieën, brouwerijen, enz.). Omgekeerd is de l. een belangrijke afnemer van industriële producten (kunstmest, veekoeken, mengvoeders, bestrijdingsmiddelen van plantenziekten, werktuigen, machines, enz.).

Daar de l. overwegend in kleine ondernemingen wordt beoefend, heeft hij voor ieder land ook belangrijke sociale aspecten (z. Boerenstand).

G. MINDERHOUD.