Uitdrukking, bij de houthandel en de houtverwerker in gebruik, voor zwamaantasting bij dennen-, vuren- en grenenhout, reeds optredend in de levende boom als beginnend stadium van kernrot. Het uit de betreffende stam gezaagde timmerhout vertoont bruine tot roodbruine vlekken of strepen met vrij scherp afgetekende randen, soms kleine, witte vlekken of gaatjes.
Men spreekt ook wel van roodstrepigheid of vuurstrepen. Het aangetaste hout is in sterkte-eigenschappen, in het bijzonder in taaiheid, achteruitgegaan en daarom voor bouwhout af te keuren, ook al wegens het gevaar van verder gaand bederf. Voor kisten, kratten, e.d. is het vaak nog wel bruikbaar.