Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Boom

betekenis & definitie

Overblijvend (of perennerend) houtig gewas, polycarpisch, d.w.z. meermalen bloeiend en vruchtdragend. Van heester en struik onderscheidt de b. zich door het bezit van een stam, duidelijk onderscheiden van de vertakte kroon: de struik daarentegen vertakt zich onmiddellijk bij (of reeds onder) de grond.

De grens is niet altijd scherp te trekken, aangezien het al of niet in bezit zijn van een stam ten dele ook van standplaats en kweekwijze afhangt. B. vindt men in verschillende plantengroepen: tweezaadlobbigen, b.v. beuk. Eénzaadlobbigen b.v. palm en naaktzadigen (b.v. den). Deze laatste zijn bijna alle boomachtig; sommige kunnen zeer oud worden, tol 3 à 4000 jaar.

< >