Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Jachtwet

betekenis & definitie

In Ned. is krachtens de J. 1923 tot de jacht op enig onroerend goed gerechtigd: de eigenaar daarvan, ofwel de gebruiker (pachter) voorzover niet de eigenaar zich de jacht bij het pachtcontract heeft voorbehouden. De jachtgerechtigde kan het jachtrecht verhuren (verpachten) of jachtvergunning geven, maar de eigenaar mag dit t.a.v. pachtgrond niet doen dan met goedvinden van de pachter.

De jachtrechten t.a.v. eens anders grond zijn bij de wet afgeschaft; de eigenaren van zulke rechten hebben schadevergoeding gekregen uit s Rijks kas. welke over een 30-jarige termijn in de vorm van jachtrente, bij de heffing der grondbelasting, op de van die rechten bevrijde grondeigenaren wordt verhaald. De vaststelling van een en ander heeft na 1923 nog geruime tijd geduurd, maar de afloop der jachtrenten is thans aanstaande. de J. geeft o.m. een definitie van jagen, regelt het genot van de jacht, verdeelt de bejaagbare dieren in twee groepen: het wild en het schadelijk gedierte, noemt de middelen, waarmee niet gejaagd mag worden en de omstandigheden waaronder niet gejaagd mag worden. Voor het gebruik van een geweer heeft men een jachtacte of een speciale vergunning volgens art. 60 van de J. nodig. Deze laatste vergunning of een vergunning voor andere bestrijdingsmiddelen moet men aanvragen bij de afd. Wild- en Vogelschade en Jacht van het Min. van Landbouw. Het is verboden te jagen in gesloten jachttijd; op Zondagen en Chr. feestdagen, voor zonsopgang en na zonsondergang (behoudens voor waterwild), bij spoorsneeuw of bij hoog water, in bebouwde kommen of in tuinen. Deze verbodsbepalingen gelden niet voor het bemachtigen of doden van schadelijk gedierte, behoudens het verbod om dit op Zondagen te bemachtigen of te doden met een schietgeweer. De J. regelt de werkzaamheden en de bevoegdheden van de wildschadecommissies, die van groot belang voor de landbouwers, tuinders of bosbouwers zijn om hen te helpen hun cultures te vrijwaren van wildschade. De J. ressorteert onder het Min. van Landbouw.In België is de uitoefening van het jachtrecht aan zekere beperkingen onderworpen. (Wet van 28 Febr. 1882 gewijzigd bij wet van 4 Apr. 1900 alsook bij menigvuldige K.B.s en ministeriële besluiten. Deze reglementering beoogt:

a. de bescherming van de veldvruchten en graangewassen tegen de schade, die door een ontijdige uitoefening van het jachtrecht zou kunnen toegebracht worden; b. de bescherming van zekere diersoorten, waarvan het voortbestaan, door de uitoefening van een onbeperkt jachtrecht, zou worden bedreigd;
c. de voorkoming van bepaalde delicten van wildstroperij en moeskopperij;
d. de bescherming van de private eigendom tegen wederrechtelijk gestelde jachtdaden.

De wet van 4 Apr. 1900 geeft daarenboven regels aan volgens welke de door wilde konijnen aangerichte schade moet worden vergoed. Als hoofdbeginsel geldt dat de schadelijder het recht heeft om van de houder van het jachtrecht de betaling te eisen van een vergoeding, die gelijk is aan het dubbele van de aangerichte schade. Deze zelfde wet voorziet tevens in een eenvoudige procedure voor de rechtsvervolgingen ter zake schade veroorzaakt door wilde konijnen.