De g. is een van de oudste belastingen. In haar huidige vorm, die van 1870 dateert, wordt zij geheven op de gebouwde en op de ongebouwde eigendommen naarmate van hun belastbare opbrengst.
Belastingplichtig zijn degenen, die krachtens een zakelijk recht (eigendom, vruchtgebruik, erfpacht, beklemrecht, enz.) het genot van de eigendommen hebben. De g. op de gebouwde eigendommen wordt geheven naar 4,86% van de belastbare opbrengst, die op de ongebouwde eigendommen naar 6% van de belastbare opbrengst. De belastbare opbrengst van ieder perceel staat opgetekend in de leggers van het kadaster. Bij benadering kan worden gezegd, dat de belastbare opbrengst van gebouwde eigendommen overeenkomt met de jaarlijkse huurwaarde, die van ongebouwde eigendommen met de jaarlijkse netto-pachtwaarde, zoals deze zijn vastgesteld in het jaar van de schatting. De g. is een zakelijke belasting: zij wordt geheven op de objecten; zij houdt geen rekening met de draagkracht van de eigenaar en evenmin met diens schulden. Aangezien grondeigenaren overigens aan dezelfde belastingen zijn onderworpen als de andere staatsburgers, wordt door de eersten de g. wel als een extra-last beschouwd en op opheffing van deze onbillijkheid aangedrongen.
Anderzijds wordt betoogd, dat de g. de tegenwoordige eigenaren in het geheel niet deert, omdat de g. als volledig geamortiseerd (z. Amortisatie) moet worden beschouwd. Indien van een stuk land de belastbare opbrengst f 100,— bedraagt, zal - indien geen g. wordt geheven - de opbrengstwaarde van die grond, bij
een rentevoet van 4% x (100 : 4) x f 100,— = f 2500,— bedragen. Wordt nu een g. van 6% van de belastbare opbrengst ingesteld, dan zal bij verkoop van
zodanige grond de koper er rekening mee houden, dat er jaarlijks van dat perceel f 6,— aan g. zal moeten worden betaald. De normale verkoopwaarde zal dan dalen tot (100 : 4) x f 94,— of f 2350,-.
Alle kopers weten immers, dat er op de grond een jaarlijkse last van f 6,— drukt en bij verkoop zullen hun biedingen bij een rentevoet van 4% (100 : 4) x
f 6,— of f 150,— lager blijven, dan het geval zou zijn geweest, indien er geen g. zou worden geheven. Deze f 150,— kunnen zij op interest uitzetten en zij ontvangen dan als rente evenveel als zij aan g. moeten betalen, nl. f 6,—. De gehele druk van de g. komt derhalve ten laste van degene, die eigenaar is op het ogenblik, dat de g., wordt ingesteld. Als alle andere omstandigheden gelijk blijven, daalt de verkoopwaarde met het bedrag van de gekapitaliseerde grondbelasting. Bij verkoop van de grond wordt de g. dus geamortiseerd en de nieuwe eigenaar bemerkt van die druk niets meer.
Deze redenering is in hoofdzaak juist. Men kan nog twisten over de vraag, of de amortisatie het volledigst is bij heffing van een vast percentage van de belastbare opbrengst, dan wel bij heffing van een vast bedrag per ha. Hoewel bij de totstandkoming van de wet periodieke herziening van de belastbare opbrengsten in de bedoeling lag, heeft deze herschatting voor ongebouwde eigendommen maar éénmaal plaatsgevonden. Zij duurde van 1879-1890 en kostte ruim f 3.400.000. Reeds langer dan een halve eeuw zijn dus de toenmaals vastgestelde belastbare opbrengsten onveranderd gebleven.
Daar alle grond na de herschatting wel reeds één of meermalen in andere handen zal zijn overgegaan, gevoelen de tegenwoordige eigenaren geen druk van de g. Opheffing van de g. zou voor hen een ongemotiveerd geschenk van de zijde van de Staat betekenen, doch omgekeerd betekent iedere verzwaring van de bestaande g. een ongemotiveerde confiscatie van vermogen van de betrokken eigenaren. Verzwaring van de g. nu heeft herhaaldelijk plaatsgevonden. Wel is waar niet van de hoofdsommen, doch van de opcenten, die Rijk, Provincie en Gemeente op deze belasting heffen.
Tijdens de bezetting werden in 1940 ten behoeve van de Staat 120 opcenten op de aanslagen in de g. wegens gebouwde eigendommen gelegd en 100 opcenten op die wegens ongebouwde eigendommen. Deze zijn in 1943 vervallen, doch toen kregen de gemeenten het recht om ten hoogste 110 opcenten voor de ongebouwde eigendommen te heffen. Bovendien mogen de provinciën 60 opcenten heffen zowel voor de gebouwde als voor de ongebouwde eigendommen. Verhoging van de opcenten heeft hetzelfde effect als verhoging van de g. zelf. de tijdens de bezetting plaatsgevonden verhogingen zijn nimmer ongedaan gemaakt. Voor zover de grond thans nog in dezelfde handen is, mogen de huidige eigenaren zich daarover terecht beklagen.
Bij ontginning van woeste gronden, droogmaking, inpoldering en duurzame verbetering van gronden wordt de belastbare opbrengst herschat, doch ter aanmoediging van de melioraties is bepaald, dat de belastbare opbrengst van drooggemaakte of ingedijkte gronden wordt verminderd met het gemiddeld jaarlijkse bedrag van de kosten voor het onderhoud der sluizen, molens, dijken en andere waterkerende en waterlozende werken, alsmede met de aan die werken verbonden kosten van administratie (Art. 12 Wet op de g.). Bovendien kan gedurende een zeker aantal jaren na de totstandkoming vrijstelling van verhoging van g. worden verkregen. De termijn van vrijstelling bedraagt voor ontginningen uit woeste grond 29 jaar, voor droogmakerijen 24 jaar, voor inpolderingen 30 jaar. Voor droogmakerijen en bedijkingen van buitengewone kostbaarheid kan de Koningin op verzoek de termijnen van vrijstellen verlengen tot ten hoogste het dubbele aantal jaren.
G. MINDERHOUD.
De g. is thans in België geregeld bij de samengevatte wetten betreffende de inkomstenbelastingen (15—16 Jan. 1948).
Zij is gevestigd op het kadastraal inkomen (z. Kadaster) van al de in België gelegen gebouwde of ongebouwde grondeigendommen, welke ook de woonplaats van de belastingplichtige moge zijn. Tot de wet van 13 Juli 1930 had de g. een uitsluitend zakelijk karakter. Sinds deze wet heeft zij in een zekere mate een persoonlijk karakter aangenomen, doordat in bepaalde gevallen belastingvermindering kan bekomen worden wegens de persoonlijke omstandigheden van de belastingschuldige.
In principe bedraagt, in hoofdsom, de g. 6% van het kadastraal inkomen. Voor de industriële goederen evenwel wordt die 6% toegepast op 150% van het kadastraal inkomen.
Op te merken valt dat de hoofdsom i.h.a. verhoogd wordt met opcentiemen voor de gemeenten en provinciën.
De belastingplichtigen zijn de houders van zakelijke rechten, nl. de eigenaars, vruchtgebruikers, opstalhouders of erfpachters van het belaste goed. De belastingwet verzet er zich niet tegen, dat door overeenkomst de eigenaar de betaling van de belasting zou terugvorderen van de huurder. de pachtwet van 7 Juli 1951 verbiedt echter een dgl. overeenkomst terzake landpachten.
Onder de tijdelijke vrijstellingen van g. komen er twee voor die de landb. speciaal betreffen:
a. ontgonnen Woeste gronden, die voor de landb. of tuinb. worden aangewend, zijn slechts belastbaar met ingang van 1 Jan. van het 10e jaar na de ontginning;
b. Voor nieuw beboste gronden wordt de vrijstellingstermijn op 20 jaren gebracht, te rekenen van de bebossing af (z. Grondpolitiek).
J. RONDOU.