Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Immuniteit

betekenis & definitie

Natuurlijke of verkregen weerstand tegen de werking van één of meer ziekteverwekkende smetstoffen. Natuurlijke i. is aangeboren en berust op erfelijke eigenschappen.

Ze komt niet alleen voor bij mens en dier, maar ook bij planten (voor een bepaalde ziekte ongevoelige rassen;. I. kan worden verkregen ten gevolge van het doormaken van de betreffende ziekte. De patiënt heeft dan z.g. antistoffen gevormd, dat zijn stoffen, die de smetstof vernietigen. Men kan in dat geval de antistof in bloed of weefsels aantonen en soms ook de verwekkende bacteriën (bacillendragers). Een zeer belangrijke toepassing bestaat in het opzettelijk ziek maken (actieve immunisering) met de betreffende smetstof, en wel met de volledig actieve microben (immunisering van jongvee tegen de Bangse ziekte: of door het toepassen van een verzwakte smetstof: koepokinenting, enting tegen tuberculose met avirulente of gedode bacteriën of hun extracten (vaccins). Worden door bacteriën toxinen afgescheiden, dan kan men ook deebacterievrije filtraten der bacterieculturen gebruiken. Op deze wijze worden b.v. paarden geïmmuniseerd tegen diphtherie door herhaalde inspuiting met in het begin zeer kleine maar steeds stijgende dosis ener gefiltreerde cultuur van deze bacterie op bouillon. Het bloedserum van het paard verkrijgt daardoor genezende werking bij inspuiting in diphtheriepatiënten. Maar men kan ook met dit serum weer andere dieren passief immuniseren, zodat ze dezelfde eigenschappen verkrijgen als het actief geïmmuniseerde paard. Het resultaat van elk dezer methoden is in verschillende gevallen verschillend. De duur der immunisatie wisselt sterk: na verkoudheid is ze zeer kort, na mazelen (beide zijn virusziekten) duurt ze nagenoeg het gehele leven. Opgemerkt zij nog, dat antistoffen zeer soortspecifiek zijn, d.w.z. alleen maar h erken tegen één bepaalde smetstof.

< >