Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Bloed

betekenis & definitie

is een vloeistof, waarin talrijke cellen zweven.

De bloedvloeistof, het bloedplasma of de bloedwei is een eiwitrijke, lichtgeel gekleurde vloeistof, die ook verschillende zouten bevat en waarin rode en witte bloedlichaampjes en de z.g. bloedplaatjes in zwevende toestand voorkomen. Het b. ontleent de rode kleur aan de in de rode bloedlichaampjes aanwezige haemoglobine. Deze stof speelt een belangrijke rol bij de ademhaling. Zij is nl. in staat zowel koolzuur als zuurstof te binden en beide gassen ook weer gemakkelijk af te geven. In het lichaam wordt door de stofwisseling koolzuur gevormd.

In de weefsels is dus veel koolzuur aanwezig en deze wordt door de haemoglobine geadsorbeerd. In de longen geeft de haemoglobine de koolzuur weer af. Dit wordt hierbij uitgewisseld tegen zuurstof uit de ingeademde lucht. Bij dit proces wordt de haemoglobine tot oxyhaemoglobine. Deze oxyhaemoglobine geeft in de weefsels de zuurstof voor het grootste gedeelte af en wordt daarbij weer gereduceerd tot haemoglobine. De bloedlichaampjes en bloedplaatjes, die in verschillende organen van het lichaam gevormd worden, bestaan ieder voor zich uit één cel.

De rode bloedlichaampjes ontstaan hoofdzakelijk in het beenmerg; de witte bloedlichaampjes in vele organen, waaraan zij ook hun naam ontlenen; die in de lymphklieren ontstaan noemt men lymphocyten, terwijl de witte bloedlichaampjes, die uit het beenmerg voortkomen, granulocyten heten. Alle tezamen noemt men leucocyten. De lymphocyten zijn niet uitsluitend aan de bloedbaan gebonden, maar komen ook overal in de weefsels voor, waarheen zij zich door kleine spleten in de wand der capillairen begeven.

Lymphocyten, waarop kleine voorwerpen als stofdeeltjes of bacteriën een grote aantrekkingskracht uitoefenen, noemt men phagocyten. Deze zijn in staat bacteriën enz. in zich op te nemen en te vernietigen. Hierdoor vormen zij een belangrijk verweermiddel tegen allerlei infecties.

Bloed, dal niet meer in contact is met de gezonde, levende vaatwand, stolt. Wanneer wij vers bloed in een kom gieten zien wij dat zich langzamerhand een samenhangende, rode, geleiachtige substantie gaat afscheiden, die in een gele vloeistof drijft. De rode massa heet bloedkoek en de vloeistof noemt men bloedserum, kortweg serum.

Bij de stolling barsten de bloedplaatjes en er ontstaat fibrine, een eiwitachtige substantie. Fibrine is onoplosbaar en vormt een fijnmazig weefsel van draden, dat alle bloedcellen binnen zich opsluit. De fibrinedraden trekken zich daarbij samen en doen zodoende de bloedkoek ontstaan. Het bloedserum is van grote betekenis bij de bestrijding en voorkoming van vele infectieziekten, de door smetstoffen veroorzaakte ziekten. D. L. BAKKER.