is een plantengesl. der Gramineae met een 50-tal soorten in de gematigde zone; pluimgrassen gekenmerkt door het bezit van grote, hangende en genaaide bloempakjes, waarbij de rijpe vrucht door de kroonkafjes blijft omsloten. Het gesl. is nauw verwant met Aira en omvat enkele cultuurplanten als A.sativa L., haver, A.strigosa SCHREIB., schrale haver of evene en A.orientalis SCHREB., troshaver.
Van de 3 in Ned. in het wild voorkomende soorten is de éénjarige A.fatua L., oot, een gevreesd onkruid in graanakkers. Ze wordt door de grotere zorg bij de zaaizaadreiniging en vruchtwisseling echter zeldzamer. A.pubescens Huns., zachte haver gelijkt veel op Frans raaigras (z. Arrhenatherum), maar is ervan te onderscheiden, doordat de bloempakjes meestal 3 naalden dragen, terwijl het jonge blad bij de grondspruiten opgevouwen tevoorschijn komt. Men vindt haar vaak op droge, kalkrijke gronden b.v. rivierdijken. De zeldzame beemdhaver A.pratensis L., groeit alleen op de droge krijtheuvels in Z. Limburg.
de cultuurvormen zijn éénjarige, vrijwel steeds zelfbevruchtende planten, in hoofdzaak verbouwd voor voederdoeleinden. Zowel vormen met bedekte zaden de korrels na het dorsen nog ingesloten door een bast) als met naakte zaden komen voor.
De soorten, welke uit hoofde van hun grootzadigheid in cultuur gekomen zijn, kunnen worden onderverdeeld naar het chromosomenaantal en naar haar afstamming. Van de wilde vorm A. barbala POTT. met 28 chromosomen, welke thuishoort in Z. Eur., stamt de gekweekte vorm A. strigosa af; deze heeft 14 chromosomen; het is de vroeger ook bij ons wel verbouwde zandhaver of evene, te herkennen aan het gevorkte topeinde van het onderste kroonkafje.
Van de wilde soort A. sterilis L., met 42 chromosomen, eveneens uit Z. Eur., stamt A. byzantina C. KOCH of rode haver af; het is een cultuurgewas uit het gebied van de Middellandse Zee, dat ook in de warmere streken der Ver. St. verbouwd wordt. De soort is vorstgevoelig, maar bestand tegen warmte. Ze heeft lange korrels, welke vaak twee aan twee blijven samenhangen; het zaad is roodachtig.
Tenslotte is A.fatua, de wilde haver, oot of onkruidhaver, de stamvorm van de bij ons verbouwde cultuur haver A. sativa; beide hebben 42 chromosomen. A. fatua is door haar vormenrijkdom niet altijd gemakkelijk van A.sativa te onderscheiden ; ze is vaak wat langer met een grote pluim, heeft kafnaalden (A.sativa min of meer ook), veelal behaarde kroonkafjes, gemakkelijk uitvallende korrels en gewoonlijk een vrij hardnekkige kiemrust na de rijping. A. nuda L. is een aan A. sativa nauw verwante naakte (bastloze) vorm. A. orientalis SCHREB. is een door sommigen voor een aparte soort gehouden vorm van A. sativa en heeft een pluim met naar één zijde gerichte zijtakken. G.J. VERVELDE.