Onder h. van een zaad wordt verstaan de aanduiding van de plaats, waar dit zaad gegroeid en gerijpt is.
Ten gevolge van verschillen in groeiomstandigheden (klimaat, grondsoort enz.) kan zaaizaad van verschillende h. (origine) verschil in eigenschappen bezitten m.b.t. productiviteit, wintervastheid, weerstand tegen ziekten, gevoeligheid voor droogte enz.
Daar het van landbouwk. betekenis kan zijn zaad van verschillende h. te onderscheiden, is de herkomstbepaling een veelvuldig voorkomend onderzoek bij zaaizaad.
De h. is vooral van betekenis voor landrassen van voedergewassen (lucerne, klaversoorten), die in belangrijke hoeveelheden worden geïmporteerd en die te beschouwen zijn als populaties van typen, aangepast aan de streken, waarin zij gegroeid zijn. Het zaad uit zulke landstreken behoeft geenszins te zijn aangepast aan de groeivoorwaarden in onze streken.
De grondlegger van de herkomstbepaling van zaaizaad is de Duitse onderzoeker WITMACK (1867).
Lit.: G. GENTNER, Die Herkunftbestimmung der Kleesaaten. Mitteil. Internat. Seed Testing Ass., 1937, Vol. 9, nr 1, p. 81 en 1938, Vol. 10, nr 2, p. 503; GRISCII, Die Herkunftbestimmung der Klee- und Grassamen. Mitteil. Internat. Seed Test. Ass., Vol. 13, 1941, p. 250.
