(bodemk.) Hoeveelheid grond, welke moet dienen ter bepaling van verschillende eigenschappen van een bepaalde grond, bodemlaag of bodemhorizont. Het monster wordt in speciaal daarvoor ingerichte laboratoria onderzocht volgens bepaalde daarvoor vastgestelde methoden.
Voor bemestingsadviezen moet een g. de gemiddelde samenstelling van de akker weergeven.
Voor bouwland wordt het monster genomen ter dikte van de bouwvoor.
Voor grasland is het in Nederland gebruikelijk slechts de bovenste 5 cm te bemonsteren.
Boomgaarden behoren van 0-5, 5-20 en 20-40 cm bemonsterd te worden.
Men moet per ha ten minste 20 monsters nemen en deze goed mengen (bouwland 20 monsters per perceel, grasland 35 monsters per perceel). Is de akker onregelmatig dan moeten twee of meer meng-monsters genomen worden. Voor de monstername maakt men zo mogelijk gebruik van een grondmonsterboor.