in België zegt men: staalnemen, is het uit een groter geheel (partij) afzonderen van kleine gedeelten (monsters), met de bedoeling om aan deze monsters waarnemingen te verrichten en daaruit gevolgtrekkingen te maken omtrent de eigenschappen van de partij. Slechts zelden, zoals in het geval van vloeistoffen en oplossingen, zijn de eigenschappen van het monster gelijk aan die der partij.
Komen in de vloeistof zwevende deeltjes voor, met kans op bezinken of opromen, dan moet door krachtig roeren de gelijkmatigheid hersteld worden. Ook bij gemalen producten en poeders moet men zeer goed mengen: de kans op ongelijkmatigheden is hier groter dan men zou denken of op het oog kan waarnemen. In de overgrote meerderheid der gevallen heeft men te doen met partijen, die niet gelijkmatig te maken zijn, b.v. omdat de partij te groot is, omdat de partij in gedeelten verpakt is of omdat de partij bestaat uit van nature ongelijke delen, welke niet mengbaar zijn, zoals levende planten en dieren, plantendelen, partijen kaas, in massa vervaardigde voorwerpen, boerenbedrijven of onstoffelijke zaken, zoals cijfers betreffende waargenomen verschijnselen. In een aantal gevallen moet men er ook op bedacht zijn, dat de ongelijkmatigheid van een partij onnatuurlijk groot kan zijn, b.v. door ongelijkmatige bewaring (waardoor ruimtelijk gezien een bepaald gedeelte van de partij geheel andere eigenschappen krijgt, men denke aan gedeeltelijk of geheel bederf) of door opzettelijk ongelijkmatig maken (vervalsing).
Enkele gezichtspunten voor het b. van partijen, die ongelijkmatig zijn of kunnen zijn, volgen hier. In sommige gevallen kan men volstaan met een niet al te nauwkeurig beeld van de partij; ook wel rechtvaardigen de kosten of het tijdverlies geen uitgebreide bemonstering. Neemt men dan één monster, dan kieze men in elk geval de plek van het monster geheel toevallig; dit werkt voorbehoedend bij kans op vervalsing en voorkomt, dat men bij bemonstering van veel soortgelijke partijen stelselmatige fouten maakt. Dit geldt ook nog indien men slechts enkele monsterplekken gebruikt.
Heeft men veel monsterplekken, dan krijgt men gewoonlijk het beste beeld van de partij door de plekken stelselmatig te spreiden; men doet dit b.v. bij het nemen van grondmonsters of het bepalen van de botanische samenstelling van een plantendek. Is de partij te scheiden in enkele onderpartijen, die elk een nogal afwijkende waarneming doen verwachten, dan kan men de bemonstering verfijnen, door deze scheiding door te voeren, elke onderpartij te bemonsteren en de waarnemingen aan deze monsters in het uiteindelijke resultaat te laten meetellen in evenredigheid met het aandeel dat de onderpartij innam in de gehele partij.
Zo kan men bietenmonsters b.v. scheiden naar de grootte der biet, diergroepen naar grootte en leeftijd. De genomen monsters kan men, wanneer het alleen om een gemiddelde indruk van de partij gaat, samenvoegen tot een mengmonster. In het zojuist genoemde geval van verdeling in onderpartijen moeten deze in het mengmonster evenredig vertegenwoordigd zijn.
Het gescheiden beoordelen van monsters is soms onvermijdelijk, maar kan buitendien het voordeel hebben, dat men uit de spreiding der waarnemingen een middelbare fout kan berekenen, welke een maat geeft voor de betrouwbaarheid van de over de partij opgedane indruk. De grootte van het te nemen monster hangt van vele omstandigheden af. Vooral bij partijen welke bestaan uit grote, onderling sterk uiteenlopende bestanddelen valt de nauwkeurigheid van zelfs vrij grote monsters vaak tegen. Heeft de ongelijkmatigheid der partij een laags- of streeksgewijs karakter, hetgeen vrij veel voorkomt, dan doet men goed het monster smal en langte nemen, vandaar monsterboren en strooksgewijze bemonstering van terreinen
G. J. VERVELDE.