Onder g. verstaat men het op of in de grond brengen van levend plantenmateriaal. Hiermede worden verschillende effecten bereikt, die voor de toestand van de grond gunstig zijn.
De organische stof van het plantenmateriaal wordt rechtstreeks of d.m.v. micro-organism en ontleed. De micro-flora en micro-fauna van de grond wordt hierdoor gestimuleerd tot sneller groei en groter activiteit. Hierdoor komen voedingsstoffen voor de hogere plant in omloop. Bij de ontleding ontstaan slijm- en kleefstoffen, die voor de structuur van de grond van betekenis zijn. Ook de bedekking van de grond, gedurende de groei van de groenbemester, behoedt de grond voor structuurverval. Het heeft vooral betekenis voor het verminderen van de destructieve krachten van de regendruppels. Ook de waterhuishouding van de grond ondergaat effecten van de g. Gedurende de groei van de groenbemester wordt een aanzienlijke hoeveelheid water verdampt, waardoor de grond droger wordt. Door de ontleding wordt het waterbergend vermogen van de grond verbeterd. Doordat de groenbemester voedingsstoffen in de grond opneemt, worden deze in een natte periode voor uitspoeling behoed.
Dikwijls worden als groenbemesters leguminosen gekozen, die m.b.v. de wortelknolletjes bacteriën (Rhizobium) luchtstikstof kunnen vastleggen. Bij ontleding komt deze stikstof vrij en ter beschikking van het hoofdgewas. de stikstofwerking van een g. kan bij een goed gewas het eerste jaar wel aequivalent zijn aan 50 à 60 kg N. De volgende jaren neemt deze sterk af. Een goede overjarige klaverstoppcl kan echter het derde jaar na het onderploegen nog wel een N-werking van 20 kg N geven. Naast N komen ook de andere elementen, die door de groenbemesters zijn opgenomen, vrij. Voor sommige gronden is vooral de vrijkomende fosfaat van belang. De leguminosen hebben de eigenschap fosfaat tamelijk gemakkelijk op te nemen. Bij gronden, die arm aan gemakkelijk opneembaar fosfaat zijn, is dit van belang.
In onze streken past men als g. kruidachtige gewassen toe, in de tropen dikwijls heesters en bomen.
In Ned. past men g. toe als:
stoppel-g., waarbij de groenbemester in de stoppel wordt verbouwd (b.v. stoppelknollen na winterrogge of klaver onder wintertarwe);
éénjarige g., waarbij men in het najaar een volledig gewas onderploegt (b.v. klaver, die in de zomer al eens gemaaid is):
meerjarige g., waarbij een gewas, dat reeds enige jaren gegroeid is, wordt ondergeploegd (b.v. klaver, lucerne . Hierbij zou men ook de kunstweide kunnen rekenen.
Hoe ouder de groenbemester is, hoe groter het wortelstelsel. De bovengrondse massa is dikwijls niet zo veel groter, omdat die vooraf reeds één of meer malen gemaaid is om als veevoeder gebruikt te worden. Vooral op gronden, waarbij men geen organische stof in de vorm van stalmest kan toedienen, is een regelmatig gebruik van g. noodzakelijk om de grond in een goede conditie te houden.
De trop. gronden zijn gewoonlijk humusarm. G. als bodembedekking betekent daar bescherming tegen te felle zonnehitte, tegen te snelle verwering, tegen vergaande erosie onder het geweld der trop. slagregens en besparing op wiedkosten. De bodemtemp. van kale terreinen stijgt boven de waarden, waarbij micro-organisch leven nog mogelijk is. Grondbedekkers nemen planten voedsel op, dat anders verloren zou gaan door uitspoeling. Bij de trop. temp. en vochtigheidsgraad zijn de levensvoorwaarden voor de micro-organismen, die de organische stof afbreken, gewoonlijk gunstiger dan voor de hogere planten, die deze stof produceren, zodat plantenresten meestal even snel worden afgebroken als zij werden voorlgebracht.
Bij lagere temp., b.v. in vochtige bergstreken, heeft humustoename plaats onder invloed van op de voorgrond tredende schimmelwerking. (J. RUSSELL, L'emploi des légumineuses etc., Rome, 1936, p. 26.) De gunstige werking van g. kan i.h.a. eerst worden verwacht bij regelmatige toevoer van vers of gecomposteerd materiaal. Vandaar, dat g. veelal als blijvend deel in het cultuurschema behoort te worden opgenomen.
Bodemmoeheid is te voorkomen door tijdige afwisseling met andere geschikte soorten groenbemesters. Blijkens onderzoekingen van Y.A. MCDONALD, F. HARDY en G. RODRIGUEZ (Imperial College of Tropical Agriculture) bereikt de verhouding C/N een hogere waarde op gronden van geringe productiviteit dan op die, welke hoge opbrengsten geven. KOCH EN WEBER (Med. Alg. Proefst. Landbouw nr 27, Weltevreden, 1928) tonen duidelijk aan, dat grote hoeveelheden stikstof en fosforzuur door g. ter beschikking komen. De bepaling van de hoeveelheid stikstof, die in nitraat is om te zetten, levert gewoonlijk geen bijzondere bezwaren op.
Moeilijker wordt het om onder alle omstandigheden de beschikbare hoeveelheid stikstof in de vorm van nitraat te kennen tijdens de periode van actieve opname daarvan door het hoofdgewas. de ontleding van g. is voorn. afhankelijk van de physische bodemgesteldheid, de klimatologische factoren, de bodemorganismen en de samenstelling van de g. Voldoende vocht en luchttoctrcding bevorderen de ontledingvan de ondergewerkte massa.
Eventuele uitdroging van snoeisel op het veld heeft stikstofverlies ten gevolge. De beste tijd voor onderwerking is tegen het einde van de regentijd, wanneer droog weer afwisselt met regen, als de g. begint te bloeien en de grootste hoeveelheid gemakkelijk verweerbare groene massa heeft gevormd. Gebleken is, dat door g. verkregen maximale stikstof-accumulatie of nitrificatie, onder aërobe omstandigheden, plaats vindt tussen de zesde en achtste week na de onderwerking (JOACHIM, The Trop. Agric. 1936). Het voornaamste verschilpunt in het omzettingsprocédé van g. op droge grond en op sawah is, dat in het laatste geval het eindproduct niet nitraat is, maar ammonia. Sinds JOACHIM en KANDIAH (The Trop. Agric. LXXII, 5, 1929) aantoonden, dat de rijst haar stikstof in de vorm van ammonia opnam, was de waarde van een, op juiste wijze toegepaste g. voor dit gewas duidelijk geworden. De maximale ammonificatie vindt plaats ongeveer 4 weken na het onderploegen.
Na verlating van het clean weeding systeem vond g. in vele Eur. cultures allerwegen ingang. Door de werkzaamheid van het vroegere Theeproefstation voor VV.Java werd g. in de theecultuur algemeen ingevoerd. Tussen 1 Oct. 1924 en 1 Oct. 1925, werd door het proefstation AVROS bijna 23 ton zaden voor g. verstrekt! Als resultaat van het onderzoek en van de voorlichting van de landbouwvoorlichtingsdienst zijn de toepassingen van g. in het Indon. landbouwbedrijf begonnen in 1921/22 op droge gronden tegen de regenrijke hellingen van Sindoro en Dhiëng (Wonosobo). Reeds in 1939 werden in Indon. in totaal 170 t zaden van groenbemesters (voorn. Crotalaria-soorten) aan de bevolking geleverd.
A. G. SCHOFFELEN/TH. G. VAN ALPHEN.