wordt gebruikt voor een cultuur, die vroeger zeer algemeen was, vooral in Gelderl. en waarbij de eik in perioden van 12-15 jaren werd afgekapt, ten einde de schors voor de looierij te kunnen bestemmen. Dit kappen geschiedde in het voorjaar, omdat de bast bij het uitkomen der bladeren het gemakkelijkst loslaat en dan het gehalte aan looistof ook het hoogst is (10 -14%).
Het geschilde hout werd als schilhout of talhout verkocht voor brandstof. Door de eikenmeeldauw, die juist op e. de grootste schade doet, en ten gevolge van de concurrentie van buitenlandse looistoffen is deze cultuur echter zeer achteruitgegaan, zodat thans zeer veel e. in opgaand bos is en wordt omgezet.