noemt men een gewas (gewoonlijk cultuurgewas), dat met zijn wortels diep in de ondergrond doordringt. Het gewas bezit meestal een stevige penwortel, die gewoonlijk ook in staat is om enige weerstand, b.v. een ietwat verdichte bank in de grond, te overwinnen.
Sommige vlinderbloemigen (lucerne, lupine) en sommige boomsoorten staan bekend om hun diepe beworteling. In de plantenteelt waardeert men deze gewassen wegens hun bestandheid tegen droogte en omdat ze de ondergrond toegankelijk maken voor de wortels der navrucht, die daaruit dan ook plantenvoedende stoffen kan opnemen.