Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

volzet

betekenis & definitie

In pred. gebruik, van een ruimte e.d.: (helemaal, geheel, tot de laatste plaats) bezet, (helemaal) vol; van hotels, vliegtuigen e.d. ook: volgeboekt; - in attrib. gebruik, van een vergadering: voltallig.

Er was veel volk. De tafeltjes rond de dansvloer waren haast alle volzet, BERKHOF 1962, 142.

Deze maatregel duidt erop dat op bepaalde uren de tweedeklaswagons geheel volzet zijn en de eersteklaswagons niet, Vrouw en Wereld mei 1976, p. 46.

Oostende: Hotel, 90 kamers (200 pers.). Voor het ganse seizoen volzet, Gentenaar 12/5/1977.

Tegen de middag waren de vier parkings volzet en was het niet meer mogelijk nog een vrij plaatsje te vinden, Gentenaar 23/7/1977.

Afl.: volzetting, (ongewoon) het volgeboekt-zijn (De inschrijving voor deelname aan dit verlof opent op woensdag 13 oktober 1976 te 14 uur tot volzetting of uiterlijk tot donderdag 28 oktober 1976, Volksmacht 22/10/1976, p. 14).

< >