Van zaken: bedorven van geur of smaak (door vochtigheid of schimmel); muf, vochtig en stinkend, beschimmeld, onfris; - van plaatsen, vertrekken enz. bep.: onfris ruikend, muf; - van spijzen, dranken e.d.: bedorven ruikend en/of smakend; verdufte boter; - vaak in de verb. verduft rieken, smaken; vervolgens ook m. betr. t. pers., ter uitdrukking dat zij door een te lang, eentonig, geïsoleerd verblijf op eenzelfde plaats, in eenzelfde omgeving e.d. hun frisheid, levendigheid van geest of gemoed verloren hebben: suf, versuft, bedwelmd.
- Zie ook de dialectwdb., o.a. C., J., L.-C. en T.B., alsook de Opm. bij verduffen.
Hij voelde zich verjongd. Zijn hart was verduft van ’t in-huis-zijn ..., en het klopte en snakte om bespoeld te worden met den goeden asem van het veld, TIMMERMANS 1966, 223.
Ik zal de vensters een tijdje openzetten in de mansardekamer, want het riekt daar helemaal verduft. Daar heeft zeker drie maand niemand geweest, Gehoord te Boom maart 1976.