1. (Iem., iets) te pakken krijgen; m. betr. t. pers. ook: gevangennemen.
Schrijf ons niet om te vragen, waar je dit boek kan vastkrijgen. Het eksemplaar dat wij hebben is een fotokopie van het oorspronkelijke eksemplaar, Annoncenblad 7/1/1977, p. 25.
2. (Iem.) (door strikvragen e.d.) in het nauw brengen, vastzetten; - vand. ook: bedotten, beetnemen, foppen.
3. (Iets) gesloten, dicht krijgen: ik kan de deur niet vastkrijgen.