1. (Iets) onder de knie hebben, bedreven of thuis zijn (in -); - vand. ook: begrijpen, verstaan, vatten. Ge moet iets tien keer uitleggen, voordat hij het vastheeft, Gehoord te Mechelen maart 1979.
2. (Iem.) doorhebben; zijn bedoelingen doorzien.
3. (Iem.) te pakken hebben (door hem te slim af te zijn); voor de gek houden; bedriegen, bedotten, foppen, beetnemen; ook: (iem. iets) betaald zetten.