Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

vakerig

betekenis & definitie

Slaperig; - een enkele keer oneig. in litt. t., van een voorgevoel e.d.: sluimerend.

Broeder Dorus ... bekeek met vakerige oogen dien langen dunnen zoon van Broos, CLAES 1933, 160.

Zoals zij beloofd hadden reden de volgende ochtend de dragonders de brug over, nog wat vakerig en nonchalant, maar onder een martiaal geschetter van trompetten, BRULEZ 1950, 96.

Een vakerig voorgevoel besluipt me, uit me zelf zal ik niet veel wijzer worden, JONCKHEERE 1957, 47.

Beaat troont het reuzenwicht, Mdo’s bruid, met zwaar neergeloken oogleden, die ze nu en dan openschuift met dat tikje wellust, dat vakerige kalkoenhennetjes kunnen hebben, JONCKHEERE 1957, 101.

De winkeltjes werden geopend ..., en vakerige gezichten bepraatten het grote nieuws, VERMEYLEN 1962, 26.

Zij zuchtte. Jozef verroerde. - „Is er iets?” vroeg hij vakerig, V.D. WOESTIJNE 1963, 7.