Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

uitbaatster

betekenis & definitie

M. betr. t. een handel, een zaak e.d.: exploitante, inz. vrouw die tegen vast loon of tegen provisie voor rekening van een ander een zaak beheert; - ook: eigenares (van een zaak e.d.). Gevraagd zelfstandige uitbaatster voor mod. wassalon, Gent 12/84976, p. 15.

Vervolgens verscheen de Griekse vriend van de uitbaatster van de bar op het appel, Gazet v. Antw. 27/4/1977.

Het dreigde tot een vechtpartij te komen, maar toen kwam de uitbaatster tussenbeide en vroeg dat zij hun geschil op straat zouden uitvechten, Gazet v. Antw. 3/7/1977.

Daarop ging hij in een café enkele glazen bier drinken en ontvreemdde daar een zonnebril van de uitbaatster, Gazet v. Antw. 28/7/1977.

Sam.: depotuitbaatster (Wij zoeken ’n zelfstandige depotuitbaatster voor ’n bestaand depot in het Antwerpse, Gazet v. Antw. 4/11/1978);

- winkeluitbaatster (Uiteindelijk werden de daders dan toch gesnapt nadat ze op foto’s herkend werden door een winkeluitbaatster, Gazet v. Antw. 29/6/2977).