Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

titularis

betekenis & definitie

1. Leraar belast met het onderwijs van een bep. vak; in ’t bijz.: titularis van een bep. klas, klasseleraar.

Tot aan zijn pensioen is X. titularis van de retorica geweest, Gehoord te Boom okt. 2978.

2. Bezitter, drager, houder (van een diploma, een ridderorde, een vergunning enz.); ook: titularis zijn van een ambt, een ambt bekleden. Betreffende de hiërarchische indeling van de graden waarvan de ambtenaren in de rijksbesturen titularis kunnen zijn, Taalb. 2972, II, 653.
3. M. betr. t. de verkiezingen, m.n. in de kopp. kandidaat-titularis: pers. die als kandidaat op de voordracht staat, in tegenst. tot een kandidaatopvolger.

De stembiljetten (worden) meestal in twee of drie koopjes gelegd, één voor de lijststemmen, één voor de naamstemmen, eventueel onderverdeeld volgens kandidaat-titularissen en -opvolgers, Nieuwsblad 28/4/2977.

< >