Van pers.: zich moeilijk voortbewegen, strompelen; -struikelen; - vand. ook overdr.: niet opschieten, knoeien, sukkelen (met een bep. werk); ook: met zijn gezondheid sukkelen.
- Zie ook de dialectwdb., o. a. BO, C., J., R., S. en T.
Verhelst strompelde en tjaffelde voort tegen wind en motregen in, vloekend van onlust en wrok, alles verwensend wat op de wereld bestond, STREUVELS 1961, 86.
Ze hieven den man uit de modder, tjaffelden en gletsten met hun vracht den berm neer, STREUVELS 1964, 191.