1. Bezorger (van kranten e.d.); besteller (van brieven e.d.); in ambt. t. ook: brenger.
Met verzoek het antwoord aan drager dezes mee te geven, Keurig Ndl. 1966, 47.
De verdeling van de telefoongidsen... (gebeurt) door onze eigen diensten, per drager. Daardoor hebben we de kwaliteit van de distributie gevoelig kunnen opvoeren, Bell april 1978, p. 3.
Al uw reklaamfolders huis aan huis! Wekelijkse bedeling met eigen dragers, Boom 2/6/1978.
Ook o.a.: Klokske 27/4/1978. Reklamegids 1/6/1978.
2. Houder, bezitter (van een diploma, een paspoort e.d.).
De arrestant was drager van de eenzelvigheidskaart nr. enz., Keurig Ndl. 1973, 122.
3. (Kleer)hanger.
Uit de kleerkast haalde ze het geld, ze haakte een mantel van een drager, ze nam een linnen valies en vulde het met kinderklederen, VAN REMOORTERE 1965, 53.
Sam.: brievendrager (zie ald.); gazettendrager, krantenbezorger; reclamedrager, bezorger van reclame- en advertentiebladen (Boom 14/11/1976); reservedrager (Klokske 17/4/1978); telegramdrager, telegrambesteller.