Wat is de betekenis van teerling?

dobbelsteen. kleine kubus met veelal afgeronde hoeken, die men werpt bij kansspelen en die op elke zijde een verschillend aantal stippen heeft dat oploopt van één tot zes; dobbelsteen. In NN vooral nog in gebruik in de onderstaande verbinding. Voorbeelden: We leren op het voortgezet onderwijs toch ook niet dat de...

(1987) (Antwerpen, stud.) zie citaat. • In zaal Samson drinkt men een 'teerling' (zoveel glazen als men ogen gooit), of de onbegrijpelijke varianten 'kikker' en 'chinees'. (Playboy, september 1987)

dobbelsteen uitspraak [teer-ling] citaat “Deze ervaren kunstenaars en buurtbewoners (...) zijn bezig aan een last-minute-verzet tegen de komst van een Holocaustmonument. Hoewel de teerling al is geworpen, en de gemeenteraad en het Auschwitz Comité reeds overeen zijn gekomen dat er een stenen kolos langs de Weesperstraat zal verrijzen...

teerling - Zelfstandignaamwoord 1. kubusvormig voorwerp met op elk van de zijden een van de ogenaantallen "één" tot en met "zes" teerling - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teerlingen ♢ Ik teerling 2. gebiedende wijs van teerlingen ♢...

Teerling - (Vlaams) een teerling drinken: zoveel glazen drinken als men ogen gooit.

dobbelsteen Bij de uitvoering tijdens het concert in oktober verleden jaar hebben we dan met een teerling gegooid om te bepalen welke versie van de cyclus zou worden voorgelezen. (Willem Roggeman, Beroepsgeheim I) Het gevleugelde woord van Julius Caesar wordt ook in Algemeen Nederlands vertaald met 'de teerling is geworpen'...

(de, -en) dobbelsteen. Niemand vond de teerling die de volgorde waarin de kandidaten de proeven aflegden moest aanduiden. - GvA, 27-05-2002. Zie blokje.

Vierkant gemetselde penant, pilaar, waarop de kruisplaten van de standerdmolen rust. Synoniem: poeren, stiepen; afkomstig van dobbelsteen.

In Bredero’s Moortje [1617] komt de uitroep teerlinck! voor. Deze wordt verklaard als een toespeling op de verdobbeling van Christus’ kleren door de wachters bij het kruis (vgl. De Baere 1940:121).