1. Soort; vooral in de verb. een specie van - (mog. als gall., ter vert. van fr. une espèce de).
Zoodat Kiki in zijn klein hoofdje zoo wat den indruk moet gekregen hebben dat papa een specie van Sinter-Klaas was, CLAES 1925, 38.
Er woonde daar ... een oude kennis uit Leuven, een specie van eeuwige student die nooit examen had afgelegd, WALSCHAP 1939, 100.
Ik zat onder de pannen, met een dakvensterke dat ge met een ijzer naar omhoog kost stoten, met een specie van soldatenbed en een kapotte biezen stoel, CLAES 1960, 49.
Over het algemeen zijn Schutters kamerrevolutionairs. In hun ‘winter’ worden ze een specie natuuronmacht gewaar bij het scheppen, zodat hun blik gericht staat op een conjunctureel verwezenlijken, JONCKHEERE 1967, 101.
2. In de verb. in speciën betalen, in geld betalen (gall., ter vert. van fr. payer en espèces).
De inschrijvingen worden zonder kosten aangenomen bij de Nationale Bank van België ... . De uitgifteprijs is volledig in speciën te betalen bij de inschrijving, Bond 21/1/1977.