1. (Iets) met schuivende bewegingen ergens brengen of stoppen; in de aanh. bep.: wegmoffelen; - ook intrans.: schuifelende bewegingen maken, schuifelen. Ze schoffelde den brief in den schortezak, STREUVELS 1962, 10.
2. (Iets) haastig of jachtig verrichten; - ook intrans.: haastig, gejaagd te werk gaan.
3. M. betr. t. speelkaarten: schudden.