1. Van pers.: trots zijn, stralen (van vreugde, trots enz.).
Kregen de inrichters het zonnetje mee aan de start, qua belangstelling mochten zij ook pronken, Gazet v. Antw. 5/7/1977.
2. Van personen: stilzwijgend uiting geven aan zijn norsheid; pruilen, mokken, een zuur gezicht zetten; mijn vrouw loopt al drie dagen lang te pronken.