Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

panikeren (paniekeren)

betekenis & definitie

In paniek raken, in een paniekstemming zijn of raken, paniekerig zijn of doen, door paniek aangegrepen zijn; - in de voetbalsport bep.: paniekerig spelen, paniekvoetbal bedrijven.

Ik paniekeer gemakkelijk, maar nu had ik reden te over tot paniek, want „er stond nog een andere koper op”. Vrouw en Wereld juni 1976, p. 32.

De twee anderen evenwel realizeerden zich dat de zaak vrij snel zou opgehelderd kunnen worden, paniekeerden en gingen hun buit wegstoppen in rioleringsbuizen, Nieuwsblad 15/4/1977.

Mijn mening is dat er aan Vlaamse kant volstrekt geen reden is om te panikeren of te wanhopen in verband met het Egmontpakt, Gazet v. Antw. 3/7/1977.

De Willebroekenaars gingen dan zelfs méér dan eens panikeren. Al had K.B. ... wel beter verdiend toen hij zijn schot tegen de dwarsligger zag belanden, Gazet v. Antw. 13/9/1977.

< >