Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

cynieker

betekenis & definitie

Cynisch persoon, cynicus. Mijnheer pastoor, die de verdraagzaamheid zelve is en onder de cyniekers van het dorp de foerier van het vagevuur wordt genoemd, heeft met zijn werk in de biechtstoel de handen vol, TEIRLINCK 1952, 2, 51.

We stonden daar met onze geeuwhonger. Breteur vloekte in radeloze onmacht. Ik vloekte pas, toen... ik daar die cynieker van een Jan de Vos zag komen aanwandelen, met het eeuwig smerige lachje rond de mond, BOON 1961, 59.

< >