Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

bijhorigheid

betekenis & definitie

1. Bijzaak; - dat zijn allemaal bijhorigheden-, ook in toep. op pers.: ondergeschikt, onbelangrijk iemand; bijfiguur.

Alle gezag is daar in de hand van de Burchtheer gebundeld. De veldwachter is niet veel meer dan een decoratieve bijhorigheid, een restantje van verstorven overleveringen, TEIRLINCK 1952, 2, 130.

2. Toebehoren (in ’t alg.); accessoires (van auto’s e.d.).

Na een jaar waren die twee er al aan toe een bouw te zetten met showroom..., reparatieruimte, stallingen, tankinstallaties, depannage, bijhorigheden, DE RIDDER 1966, 140.

Het etiket moet betrekking hebben op het ganse kledingstuk, dus ook bijhorigheden, voeringen enz., Vrouw en Wereld april 1975, p. 39.

Buizen - kranen - fittings en bijhorigheden voor centrale verwarming, aardgas, enz., Feestprogramma Rumstse Volksfeesten 1976, p. 17.

Sam.: autobijhorigheden, auto-accessoires.

< >