Verroest; (van de stem) schor.
Ik had bij het tuinpooortje... met alle macht moeten trekken aan een beroeste ketting eer de bel weerklonk, TEIRLINCK-V.D.W. 1928, 6.
(Een lans), versierd met ringen van nog niet beroeste ijzerdraad, JONCKHEERE 1957, 177.