Kraal (van een rozenkrans).
Zij heeft haar rozenkrans uit haar zak gehaald... en de beieren schuiven vertrouwelijk langs haar vingeren, TEIRLINCK 1952, 1, 141.
Hij murmelde tussen zijn tanden: «Onze Vader, die in de hemelen zijt...» en men hoorde de dikke beiers van zijn rozenkrans stillekens rotelen, VERMEYLEN 1962, 45.