Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

afzagen

betekenis & definitie

Iem. zijn oren afzagen, iem. door aanhoudend vragen vervelen; ook: iem. met gezeur of kletspraat vervelen. Gewest, in versch. varianten, bijv. iem. de milt af zagen.

Kruip liever entwaar in een zwijnskot, bij uw weerga, in plaats van ons hier alzo de milt af te zagen! STREUVELS 1962, 173.