afzagen
afzagen - Werkwoord 1. (ov) met een zaag inkorten of smaller maken afzagen - Werkwoord 1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afzien ♢... dat wij afzagen ♢... dat jullie afzagen ♢... dat zij afzagen Woordherkomst sa...
Wiktionary (2019)
afzagen - Werkwoord 1. (ov) met een zaag inkorten of smaller maken afzagen - Werkwoord 1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afzien ♢... dat wij afzagen ♢... dat jullie afzagen ♢... dat zij afzagen Woordherkomst sa...
Muiswerk Educatief (2017)
afzagen - regelmatig werkwoord uitspraak: af-za-gen 1. door zagen weghalen ♢ mijn buurman heeft de tak afgezaagd 1. de tak afzagen waarop je zit [je eigen graf graven] ...
Peter Bakema (2003)
- iemand zijn oren afzagen, iemand de oren van zijn kop afzagen, zeuren, iemand vervelen door aanhoudend gezeur, zagen.
Walter De Clerck (1981)
Iem. zijn oren afzagen, iem. door aanhoudend vragen vervelen; ook: iem. met gezeur of kletspraat vervelen. Gewest, in versch. varianten, bijv. iem. de milt af zagen. Kruip liever entwaar in een zwijnskot, bij uw weerga, in plaats van ons hier alzo de milt af te zagen! STREUVELS 1962, 173.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: