Van zaken: voortduren, aanhouden.
Het kan geen kwaad dat de stilte wat aanduurt, TEIRLINCK 1952, 2, 41.
De lamheid waarmede nu ook zijn linkerarm werd getroffen, duurt aan, TEIRLINCK 1952, 2, 242.
Afl.: aandurend, voortdurend (Terwijl hij een sterk maal heeft aangesneden, is zijn blik aandurend op Lieven blijven rusten, TEIRLINCK 1952, 1, 151).