z.n.v.
1. Oorlogsvaartuig met schoenertuig.
2. Roeivaartuig, dat aan boord gehouden wordt, ter dienste van het schip op zee of op de reede. Groote sloep, Weiksloep. De sloep in orde brengen. De sloep strijken (haar te water laten). De sloep aan boord halen. Een Groenlandsche sloep. Sloep uit! (komm. om die uit te zetten). Sloep in! (om ze binnen te halen).