Wat is de betekenis van Lek?

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Lek

Lek - Eigennaam 1. (toponiem: rivier) rivier in Nederland De Lek was oorspronkelijk een zijtak van de Rijn. Zie ook lek

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

lek

lek - zelfstandig naamwoord 1. plaats waar vloeistof of gas ontsnapt ♢ ik ruik gas, er zit een lek in de leiding! 1. het lek boven water hebben [de grootste problemen opgelost hebben] ...

2024-04-18
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

lek

In een kleur: geen of onvoldoende dekking. Vb.: hartenlek.

2024-04-18
Jargon & Slang van Matrozen en mariniers

Marc De Coster (2017)

Lek

Lek - naar het lek luisteren: een dutje doen, in slaap vallen.

2024-04-18
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

lèk

(bw, vw) als, zoals EK, HP.

2024-04-18
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

lek

(bn) - (van een fietsband) niet dicht, lucht niet inhoudend ofwel in zich toelatend: een lekke band, een lekke pijp; een lekke ketting, (spottend) niet bestaand defect, dus een excuus voor een slechte prestatie.

2024-04-18
Financieel Woordenboek

Frits Conijn & R.M. van Poll (2003)

lek

lek - Munt van Albanië.

2024-04-18
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

lek

(de) in België ook: lik, druppel, kleine hoeveelheid. borrel.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Lek

1. een -kepijp, een door gonorroe aangetast mannelijk lid. Surinaams slang. Vgl. in de pijp gebrand zijn. 2. - schoppen, zwaar mishandelen. Weinig woordenboeken kennen deze informele uitdr. Syn. verrot schoppen; lens schoppen. Ik heb de smeerlap helemaal lek geschopt. (HP/De Tijd, 03/12/93) 3. schiet mij maar-, uitroep van verbazing. Vnl. soldate...