z.n.o.
1. Elke opening of doortocht, op een schip gemaakt: Schootgat (waar de schoot doorloopt). Soldaten gat (opening in de mars gelaten en waar de soldaten doorheen klimmen, wanneer zy by een gevecht zich naar boven moeten begeven). Spy gat (waar het water doorloopt), enz.
2. Het achterste gedeelte van het schip. Een schip op zijn gat zetten (het met zijn achtersteven op het droog zetten). Het schip ligt te veel in zijn gat (ligt achter te diep).
3. Voor zeegat: open vaarwater, waardoor men in elke zee kan komen. Het
Spanjaarts gat. Het Heer Jan de Witts gat. Binnen Gaats, Buiten Gaats (binnen
of buiten). Hy is al vroeg het gat uitgegaan (ter zee gaan varen).