Synoniemen zoeken
Synoniem van gat
Synoniem van 'n ander trefwoord
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
gat
gat - zelfstandig naamwoord
1. ruimte die niet gevuld is
♢ er zit een gat in mijn sok
1. een gat in de markt
[iets waar behoefte aan is en dat er nog niet is]
2. hij heeft een gat in zijn hand
[geeft teveel geld uit]
3. we sprongen een gat in de lucht
[waren erg blij]
4. ze heeft een gaatje in haar hoofd
[is niet goed wijs]
5. daar is het gat van de deur!
[ga weg!]
6. een gat in de begroting
[begrotingstekort]
7. een gat in de dag slapen
[laat wakker worden]
8. iemand in de gaten houden
[scherp op hem letten]
9. tot het gaatje gaan
[tot het uiterste]
10. praatjes vullen geen gaatjes
[met mooie beloftes schieten we niets op]
11. in een gat vallen
[in een hopeloze situatie terechtkomen]
2. achterwerk, billen
♢ bij het schaatsen viel hij op zijn gat
1. wie zijn gat verbrandt moet op de blaren zitten
[als je iets doms doet, moet je boeten]
2. als je blijft lopen, schimmelt je gat niet (TB)
[in beweging blijven is goed]
3. geen zit in zijn gat hebben
[niet lang achtereen kunnen blijven zitten]
4. zijn gat met iemand of iets afvegen
[er veel minachting voor hebben]
5. het bedrijf ligt op zijn gat
[is voorgoed mislukt]
6. de hele dag op zijn luie gat zitten
[niets uitvoeren]
7. voor zijn gat krijgen
[een pak slaag krijgen]
8. geen hemd etc. aan zijn gat hebben
[erg arm zijn]
9. zijn ogen niet in zijn gat hebben
[alles opmerken]
10. iemands gat (kont) likken
[hem walgelijk vleien]
11. je kunt mijn gat kussen! lik me gat!
[donder op! laat me met rust!]
12. iemand met zijn gat aanzien
[hem negeren]
13. iemand achter zijn gat aan lopen
[hem gedienstig achternalopen]
14. iemand achter zijn luie gat aan zitten
[hem aan het werk zetten]
15. alles achter zijn gat laten liggen
[nooit iets opruimen]
16. de benen uit zijn gat lopen
[lang of ver lopen]
17. iemand in zijn gat kruipen
[hem op slaafse wijze vleien]
18. met zijn gat in de boter vallen
[veel geluk hebben, het goed treffen]
19. iemand een schop onder zijn gat geven
[hem wegjagen, ontslaan]
20. geen rust in zijn gat hebben
[onrustig zijn]
21. je kunt er met je gat op naar Keulen rijden
[zó bot is het]
22. dat lijkt erop als mijn gat op een kommetje soep
[het lijkt helemaal niet]
23. geen nagel meer hebben om zijn gat te krabben
[straatarm zijn]
24. wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten
[moet de consequenties dragen]
25. men kan wel een ei in zijn gat gaar krijgen
[hij zit vreselijk in angst]
26. van achteren ziet men een koe in zijn gat
[pas later zie je de gebreken]
3. kleine plaats, klein dorp
♢ het is echt een gat, waar hij woont
Algemene uitdrukkingen:
1. het in de gaten hebben
[het merken, weten hoe het zit]
2. hem in de gaten houden
[op hem letten]
Zelfstandig naamwoord: gat
het gat
de gaten
het gaatje
Synoniemen
bres, opening